Veel dank aan uitgeverij Noordboek voor het recensie-exemplaar.
Ik heb een obsessie voor lichamen. Niet dat ik ieder lichaam langs een arbitraire meetlat van onrealistische, wenselijke eigenschappen leg en er een oordeel op plak. Nee, ik ben gefascineerd door hoe lichamen zich door de ruimte bewegen, door de uniciteit van ieder lichaam, wat een lichaam allemaal kan en niet kan en hoe grenzen opgezocht worden van wat het lichaam aankan (topsport bijvoorbeeld). Ik kan gegrepen worden door hoe een lichaam zich in de wereld manifesteert en moet mezelf soms dwingen niet te staren wanneer mijn onderzoekende blik blijft rusten op een lichaam. Nieuwe Lichamelijkheid van Jenny Slatman past wat dat betreft perfect bij mijn fascinatie, omdat het woorden geeft aan wat ik altijd gevoeld heb; dat lichamen geen losgezongen entiteiten zijn, maar dat ze altijd bestaan in relatie tot de wereld waarin ze zich begeven.
In de gezondheidszorg heerst echter nog altijd het idee dat lichamen individuele entiteiten zijn die los gezien kunnen worden van hun omgeving. Bovendien speelt het lichaam-geest-dualisme – ontstaan bij Descartes – nog steeds een grote rol. Om ziekte te kunnen opsporen, hoeven we alleen maar in het lichaam te kijken. En als er in het lichaam niks te vinden is, dan moet het wel een probleem van psychische aard zijn.
Heersende visie
Er is in de afgelopen decennia een heersende visie ontstaan die mensen ziet als een denkende entiteit die niets te maken heeft met het lichaam waarin ze bivakkeert of met andere lichamen om dat denkende ik heen. Door veel te denken en te reflecteren moet dit ‘ik’ zichzelf in het gareel zien te houden. Slatman legt een link met depressie, de ziekte die in de laatste tientallen jaren een enorme toevlucht heeft genomen, volgens haar (mede) door deze visie.
Niet alleen het cogito van Descartes was van grote invloed op de manier waarop we naar lichamen en ziekte kijken. Met de opkomst van statistiek deed ook het normatieve denken over wat een ‘normaal’ lichaam is zijn intrede. En dat normale lichaam, dat is het lichaam van een volwassen maar niet oude, witte man. Slatman verwijst naar enkele onderzoeken om te onderstrepen hoe kwalijk dit is: reanimatie is bij vrouwen minder succesvol dan bij mannen, en koortsthermometers werken veel slechter op niet-witte huiden waardoor niet-witte mensen tijdens de Covid-pandemie niet altijd de zorg kregen die ze nodig hadden.
Problematisch
Kortom: de manier waarop de gezondheidszorg naar lichamen kijkt is problematisch en lang niet altijd toereikend. Met behulp van het denken van Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) en Kurt Goldstein (1878-1965) betoogt Slatman dat we op een nieuwe manier naar lichamelijkheid moeten gaan kijken. We moeten van het ‘ik denk’ naar een ‘ik kan’. Ze weet vervolgens met heel goede voorbeelden heel krachtig over te brengen waarom het individu zien als een ‘ik kan’ veel adequater is.
Slatman toont dat bepaalde lichamen het moeilijker hebben om met de wereld om te gaan. Ons lichaam is een groot deel van de tijd iets vanzelfsprekends waar we niet bewust aandacht aan besteden, maar door de wereld waarin wij ons begeven kan dat lichaam opeens heel erg naar de voorgrond treden, en dat kan zorgen voor verminderde mogelijkheden.
Afremmen
Voorbeelden hiervan zijn niet-witte lichamen in een witte wereld wiens ‘ik kan’ gefrustreerd kan raken wanneer ze door hun omgeving geobjectiveerd en gereduceerd worden. Ook vrouwen zijn zich vaak veel bewuster van hun lichaam en remmen zichzelf vaak af (wat dan weer leidt tot een verminderd ‘ik kan’), onbewust bezig met het feit of ze wel vrouwelijk genoeg zijn en of ze inpassen in de maatschappelijke normen.
Een ander voorbeeld is zwaarlijvigheid. Zwaarlijvige mensen hebben op fysiek vlak al een verminderd ‘ik kan’ en worden zich daarnaast nog eens hyperbewust van hoeveel ruimte ze innemen omdat ze zich moeten bewegen in een wereld die niet aan hen aangepast is. Ten slotte focust Slatman zich op psychische problemen, met name depressie. We hebben nogal de neiging om depressie te reduceren tot dingen die in het brein gebeuren, maar veel zinvoller zou zijn om te onderzoeken hoe een depressief persoon de relatie tussen zichzelf en de wereld ervaart. Dat is meer betekenisvol dan depressie louter begrijpen als het ontbreken van bepaalde stofjes in de hersenen.
Herkenningspunten
De voorbeelden die Slatman gebruikt om het punt te maken dat we op een andere manier naar ziekte en lichamelijkheid moeten gaan kijken zijn zeer overtuigend. Het helpt mee dat ik als vrouwelijk persoon met bipolariteit heel veel herkenningspunten vond in de voorbeelden die Slatman geeft. Als tomboy heb ik als kind zo ontzettend vaak te horen gekregen dat ik op een afwijkende manier beweeg en me op een afwijkende manier gedraag, en nog steeds ben ik me bijzonder bewust van het feit dat ik niet voldoe aan het beeld (ik rem mezelf niet af) van de stereotype vrouw.
Daarnaast vond ik de manier waarop Slatman naar depressiviteit kijkt ook heel heilzaam. Als ik weer eens zo’n episode in kukel, ervaar ik een onoverbrugbare kloof tussen mij en de wereld, alsof ik niet meer thuis ben in een wereld waar normaal gesproken alles zo vanzelfsprekend is. Het is heel fijn dat er in het systeem van Slatman ruimte is voor dit soort verhalen en ervaringen. Juist dit soort verhalen bieden aanknopingspunten om naar herstel toe te werken, om weer naar een ervaring toe te werken waarbij je je wel weer thuis voelt in de wereld. Dat voelt in ieder geval voor mij gezonder aan dan wanneer je depressie slechts ziet als een disbalans van stofjes in de hersenen die een pilletje weer kan normaliseren.
Verhalen
Slatman pleit voor het toevoegen van een geesteswetenschappelijke component aan de gezondheidszorg. Er moet ruimte komen voor de verhalen van mensen over hoe ze zichzelf en hun relatie tot de buitenwereld ervaren en artsen moeten in staat zijn om deze verhalen te interpreteren vanuit de theorie van het ‘ik kan’. Op deze manier kan de arts onderzoeken wat de desbetreffende patiënt aan zorg nodig heeft.
Ik weet niet of dit allemaal praktisch haalbaar is, maar het verhaal van Slatman is overtuigend genoeg om te verlangen naar een wereld waar men op deze nieuwe manier naar lichamelijkheid kijkt. Met sprekende voorbeelden en in heldere taal maakt Slatman haar punt. Dit is filosofie met een heel grote reikwijdte, waarbij je hoopt dat zoveel mogelijk mensen het zullen lezen, omdat het nieuwe en waardevolle perspectieven op het dagelijks leven biedt. Ik zou zeggen: niet alleen verplichte kost voor mensen die in de gezondheidszorg werken, maar voor iedereen die met mensen werkt, of voor iedereen überhaupt.